Alphense Bergen / Chaam

Voorbeeldbos voor 20e-eeuwse heidebebossing met grove den en Corsicaanse den op droge, arme zandgrond.

  • Eigenaar:     Staatsbosbeheer
  • Beheerder:  Staatsbosbeheer
  • Ligging:       Gemeente Alphen-Chaam (Noord-Brabant)
  • Grootte:       30 ha
  • Bodem:        Haarpodzol en vlakvaaggrond

Op bezoek bij dit voorbeeldbos?

Het bos is vrij toegankelijk voor bezoekers.

Boswachterij Chaam, object Alphense Bergen

In het gebied van de Alphense bergen hebben zich in de Middeleeuwen en daarna onder invloed van overexploitatie op vrij grote schaal heidevorming en zandverstuivingen voorgedaan. Dit is nog te zien aan het lokaal aanwezige kleinschalige reliëf (fossiele duintjes en een stuifwal). In de demosite is tussen 1900 en 1934 ontgonnen en is op het stuifzand en de heide bos aangeplant. Voor een groot deel is dit gebied aangeplant met grove den en Oostenrijkse den, de enige boomsoorten die onder de aanwezige omstandigheden in staat was tot opgaand bos te ontwikkelen.

Tussen 1950 en 1980 is Corsicaanse den gebruikt voor de tweede generatie bos, aangevuld met Oostenrijkse den en Amerikaanse en zomereik. Gedurende de ontwikkeling van dit bos verschenen vogelsoorten als de geelgors, de nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper, gekraagde roodstaart, zwarte mees en groen specht. Daarnaast vestigden buizerd, sperwer, havik, torenvalk en boomvalk zich in dit gebied.

In de demosite zijn plekken met gerimpeld gaffeltandmos, borstelgras, varkenspootje en bruine ringboleet vastgesteld. In de ondergroei domineren momenteel pijpenstrootje en Amerikaanse vogelkers, met in de meer open terreindelen verjonging van grove den en Corsicaanse den (!), lijsterbes, berk, vuilboom en (Amerikaanse) eik.

Het bos kenmerkt zich door een fors aandeel ruim staand ouder bos, wat het gevolg zal zijn van langer doordunnen dan vanuit het behoud van het bosklimaat verantwoord is. Ook het aandeel zeer dicht staande jonge bos is te hoog; het zou niet meer dan 10% moeten beslaan. Hier spelen waarschijnlijk dunnings achterstanden een rol. Ten aanzien van dood hout wordt het aandeel dik dood hout van minimaal 10% van de staande voorraad niet gehaald.

Maatregelen

In het LIFE-project Life Climate is de focus gericht op het verhogen van de klimaatbestendigheid. Daarbij is ook het toepassen van minder bekende of nieuwe boomsoorten mogelijk, mits deze geschikt zijn bevonden voor de type groeiplaatsen die het hier betreft en er geen sprake is van onwenselijke impact op de bosecologie.

  1. Aanwijzen van natuurkern/plekken met Oude Aftakelende en Dode (OAD) bomen.
  2. Veteraanbomen aanwijzen: deze bomen tellen niet meer mee bij beoordelen van stamkwaliteit of doeldiameters, ze zijn verder uitgesloten van oogst. Min. ± 6 bomen per ha.
    (90C, 90D, 90E, 90G, 91B, 91D)
  3. Qd bomen of T-bomen (toekomstbomen) aanwijzen en Qd- of T-bomen bevoordelen: bomen die relatief goede stamvormen en beperkte tot geen takkigheid kennen in de onderste zes meter van de stam. Max. 100 per ha, waarvan op termijn de helft nog kan afvallen.
    (90A, 90B, 90D, 90E, 90F, 90G, 91E, 114A).
  4. Kwaliteitsbomen (K-bomen) aanwijzen: uitzonderlijk goed gevormde individuen, vanaf jonge leeftijd takvrij gehouden in de onderste (min.) 6 meter stam. Voor op termijn leveren van hoogwaardig hout van uitmuntende kwaliteit bij relatief lange (vanaf 100 jaar) omlopen.
  5. Manpaden aanbrengen (toekomstige dunningspaden) voor verzorging van jong bos (tot circa 15-20 jaar na verjonging).
    (91H)
  6. Jong bos verzorgen (inboeten, zuiveren, vormsnoei e.d.).
    (90A, 90C, 90E)
  7. Dunningspaden aanleggen.
    (90A, 90C, 90D, 90E, 90G, 91G)
  8. Dunning/hoogdunning: richt zich op het verbeteren van de aanwas van de achterblijvende bomen, waarbij gelet wordt op zowel vorm, als boomsoort, als dat de boom een gunstige concurrentiepositie heeft die hij kan uitbouwen in de komende periode.
    (90B, 90G, 91B)
  9. Menging stimuleren: per perceel streven naar min. 3 boomsoorten met vitale individuen in de heersende laag, aandeel per boomsoort min. 10%.
    (90A, 90B, 90C, 90D, 90E, 90F, 90G, 91G) 
  10. Groepenkap: kap van boomgroepen met doeldiameters die per vak totaal 1.000-5.000 m2 oppervlakte bedekken.
    (90B, 90C, 90D, 90E, 90F)
  11. Opslag verwijderen waar verjonging gewenst is: opslag betreft (jonge) bomen en struiken, die qua soort en/of groeivorm niet geschikt zijn om mee te concurreren in het opgaande bos.
    (90C, 90D, 90E, 90F)
  12. Pleksgewijs of strooksgewijs bodem verwonden ten behoeve van verjonging: alleen om sterke concurrentie door bijvoorbeeld pijpenstrootje of adelaarsvaren te doorbreken en aanplant een goede kans op aanslaan en ontwikkelen te bieden.
    (90E, 91G)
  13. Nieuwe boomsoorten (zaadbronnen) inbrengen: vooral zomereik, tamme kastanje, grove den, beuk, Noorse of gewone esdoorn. Daarnaast ook douglas, Corsicaanse den of Europese lariks (vochtiger, maar niet natte groeiplaatsen).
    (90A, 90B, 90C, 90D, 90E, 90F, 90G, 91B, 90C, 91D, 91E, 91G, 114A)
  14. Onderplanten: een tweede boomlaag bevorderen die profiteert van de beschutting van de bestaande (lichte) boomlaag en zowel stamreiniging van de oude boomlaag bevordert als op termijn de heersende laag kan gaan vormen. Afhankelijk van de bestaande heersende boomlaag kiezen voor halfschaduw (douglas, wintereik, zoete kers e.d.) of schaduwtelerante boomsoorten (Noorse esdoorn, beuk, haagbeuk, zilverden e.d.).
    (90D, 90E, 90F, 91D, 91E, 114A)